Hoofdstuk 9
Gevonden! Kwijt!
De schuur staat vol met allerlei
landbouwwerktuigen en wagens. Achterin de schuur zijn stal-boxen voor vier
paarden. Twee daarvan zijn bezet. In elk staat een enorm paard, beide met zo’n
grappig kort staartje. Boven de paardenstal blijkt een zolder te zijn, maar een
trap ernaartoe is er niet. Via een stapel hooibalen klimmen ze naar boven. Daar
ligt een heleboel los hooi. Een schot van ongeveer anderhalve meter hoog moet
verhinderen dat het hooi naar beneden valt.
De boer
beduidt hen dat ze over het schot heen moeten klimmen. Aan de andere kant van
het schot staan ze plotseling oog in oog met vijf verschrikte vrouwen. Ze
staren elkaar enige momenten aan. Als Claire begint te praten zien ze de
gezichten opklaren.
“Hallo, wij
zijn Janet en Claire! Wij hebben begrepen, dat jullie vanmorgen uit het kamp
zijn ontsnapt!”
Dan betrekken
de gezichten direct weer.
“Is het
ontdekt? Worden we achtervolgd door de
SS? Zijn ze hier al in de buurt?” vragen de angstige vrouwen
fluisterend.
“Volgens mij
niet hoor, wees maar rustig! Bovendien zitten jullie hier goed weggestopt!”
stelt Claire de dames gerust.
“O, nou we
hopen het maar, we moeten nu echt uitrusten! We zijn uitgeput! Deze aardige
boer heeft ons gevonden en ons hier verstopt. Hij heeft ons beloofd om wat
andere kleding te gaan zoeken. In deze gevangenispyjama komen we niet zo heel
ver. O, ik ben Sara, dit is Lisa, dat is Anouk, dat Rachel en dat is Lotte.!”
“Aangenaam!”
zegt Janet. “Hebben jullie al iets gegeten of gedronken?” vervolgt ze, terwijl
ze in haar schoudertas op zoek gaat naar het broodtrommeltje.
Als ze dat
openhoudt voor de vrouwen wordt er meteen op aangevallen.
“Boterhammen!
Kaas! Ham!” roepen de vrouwen in koor. Binnen enkele ogenblikken is de inhoud
van het trommeltje verdwenen, en even later is ook de ice-tea op! De vrouwen zien
er echt heel erg slecht uit. Broodmager, ongewassen, de haren heel kort geknipt
en een asgrauwe huid.
Plotseling
horen ze twee klappen. Janet en Claire kijken verschrikt op.
“Schrik maar
niet! Dat is de boer! Hij slaat twee keer met zijn klompen tegen elkaar om ons
te beduiden dat hij er aan komt.” legt Sara uit.
Dan begrijpt
Claire het en herinnert zich, dat de boer dat ook had gedaan, toen zij de
schuur binnen geleid werden.
Even later
klopt de boer tegen het schot en wordt er een zak overheen gegooid. Er blijken
vijf jurken in te zitten en een pakket brood met spek en kaas en een beugelfles
met melk.
De vrouwen
beginnen direct de streepjespakken uit te trekken om ze te verwisselen met de
jurken. Die jurken blijken allemaal veel te groot, maar dat kwam natuurlijk
omdat de vrouwen zo verschrikkelijk mager zijn geworden. Dan wordt er gegeten
en gedronken; ook Janet en Claire kregen hun deel. Nadat ze gegeten hebben ploffen
de vrouwen in het hooi en vallen snel in slaap. Janet en Claire houden stil de
wacht.
Na ongeveer
een anderhalf uur wordt Lotte als eerste wakker. Ze staat voorzichtig op en loopt
op Clair af.
“Hoe komen
jullie hier eigenlijk verzeild? En wat zij jullie raar gekleed! Hebben jullie
ook gevangen gezeten? Zijn jullie ook ontsnapt?”
“Ja, dat is
allemaal een beetje lastig uit te leggen!” antwoordt Claire. “Maar we hadden
wel gehoord, dat jullie ontsnapt waren en we wilden jullie graag ontmoeten.
Weten hoe het met jullie gaat en hoe het voor jullie is geweest tot nu toe. We
weten niet of we jullie kunnen helpen, maar we zullen ons best doen!” “Nou, prima,
ik vind het allemaal wel een beetje vreemd, dat jullie hier zo maar opduiken.
Het zal wel te maken hebben met het feit dat de Duitsers aan de verliezende
hand zijn. We hoorden in het kamp, dat de Russen er behoorlijk de gang in
hebben. Ze komen deze kant op. De Duitsers zijn erg nerveus aan het worden en
ze zijn in het kamp niet meer zo bezig met andere dingen dan het verbranden van
hele stapels boeken en dossiers. Maar het was verschrikkelijk in het kamp.
Honderden vrouwen zijn er overleden, honger en uitputting door zwaar werk! Neen, het was er verschrikkelijk!” vertelt
Lotte.
“Begin deze
week werd ons duidelijk dat er grote groepen vrouwen werden verzameld, die
lopend op weg gingen! Niemand wist precies waarheen. We hebben ze nooit meer
terug gezien. Toen er vanmorgen weer zo’n grote groep, ja honderden, werd samengesteld, waren wij erbij. Toen we
net op weg waren, langs de bosrand net buiten het kamp, zijn we weggerend toen
een bewaker net even niet keek. Tot onze verbazing lukte dat en werden we niet opgemerkt.
We hebben toen een poos tussen de varens gelegen en toen de hele groep
gepasseerd was zijn we voorzichtig het bos in gegaan. Gewoon onze neus
achterna. Na uren lopen kwamen we daar het bos uit en liepen we de landweg op.
Toen zag die boer ons en wenkte ons. Al snel zaten we veilig in deze schuur.”
De andere
vrouwen worden ook wakker.
Sara neemt
het woord: “We zijn hier heel vriendelijk ontvangen! Er bestaan dus ook nog
goede Duitsers. Maar de vraag is hoelang we hier kunnen blijven. En nog
belangrijker, hoe moeten we nu verder? Er zal misschien niet meer zo intensief
naar ontsnapten gezocht worden. De Russen houden de SS voorlopig in angst. Maar
als we ze buiten tegen komen, zullen ze ons op z’n minst weer oppakken en
terugbrengen; of erger: direct doodschieten!”
“Misschien
is het slim om hier in ieder geval vannacht te blijven. Als ze toch gaan
zoeken, zullen ze het toch niet volhouden tot morgenochtend!” veronderstelt
Lisa.
“En kunnen
we toch nog een beetje verder uitrusten!” beaamt Rachel.
Iedereen
knikt instemmend, dus wordt dat besloten. Die middag komt de boer nog een keer
langs; dit keer met twee beugelflessen warme thee met zeven stenen bekers en
zeven plakken zoete koek. Daar wordt natuurlijk intens van genoten onder
gezellig geklets.
Natuurlijk
zoeken Janet en Claire het gezelschap van Lotte. Ze praten over de razzia, de
tocht naar Westerbork. Natuurlijk over het achterlaten van hun baby op die
boerderij, wat ze verschrikkelijk hebben gevonden. Lotte vertelt dat zij en haar man al in
Westerbork werden gescheiden. Ze heeft hem niet meer gezien. Ook niet toen de
transporten per trein naar Duitsland begonnen. Ze heeft er vreselijk verdriet
om gehad. In het kamp heeft ze heel nare verhalen gehoord over de verschillende
concentratiekampen; haar hoop op terugzien van haar man en baby verdween toen
als sneeuw voor de zon.
Claire moet
de neiging onderdrukken om te vertellen dat het met die baby heel goed was
afgelopen, en dat die baby haar oma was.
“Ach, Lotte,
die mensen die je baby verzorgen, zullen er vast goed voor zorgen. Ook hier zie
je dat boerenfamilies heel goed voor mensen in nood zorgen!”
Daarmee
klaart het bedroefde gezicht van Lotte enigszins op.
”Nou, dat
hoop ik dan maar!” fluistert ze zacht. “Maar vertellen jullie eens, waar komen
jullie vandaan? En van wie hadden jullie gehoord dat we ontsnapt waren?” vraagt
ze weer.
“Ja, dat is
een beetje ingewikkeld!” vertelt Janet.
“We wonen in
Middelkarspel, in Noord Holland. En via via zijn we hier terecht gekomen, nadat
Huib ons had verteld dat jullie ontsnapt waren!” legt Janet uit. Ze realiseert
zich direct dat geen bevredigend antwoord is. “Huib? Huib wie?” vraagt Lotte
direct.
“Huib van
Hoorn uit Middelkarspel!” antwoordt Claire.
“Maar ik
denk niet dat je die kent hoor!” vervolgt Claire.
“O, hoe oud
is hij dan? Ik ken een Huib van Hoorn uit Amsterdam. Hij was bij de marine en
is aan het begin van de oorlog naar Engeland overgestoken. Voordat ik met Bert
ben getrouwd heb ik een poosje verkering met hem gehad. Hij is toen naar Den
Helder verhuisd, ik heb het toen uitgemaakt. Ik had niet zo’n zin in een man
die steeds op zee zou zijn! Was het die Huib; klein mannetje met een rond
gezicht, blonde krullen?”
Janet krijgt
het prompt een beetje benauwd. In principe zou het die Huib kunnen zijn, maar
dat kan ze natuurlijk niet zeggen.
“Ach, hij
kan ook niet weten dat ik hier zit, laat staan dat hij weet dat ik ontsnapt
ben. Maar apart is het wel. Zal wel een andere Huib zijn.!” besluit Lotte.
Die middag
en avond worden gevuld met gesprekken over het vrouwenkamp en de
verschrikkingen die zich daar voordoen. Over de opkomst van de Russen aan het
oostfront en de voortgang van de geallieerden vanuit het westen. Claire
verzekert Lotte, dat de oorlog heel snel afgelopen zal zijn en dat de Duitsers
verslagen zullen worden.
Lotte is
daar een beetje sceptisch over. “Die Hitler is een zevenkoppig monster; hij
heeft al eerder op de rand van de afgrond gestaan. Hij is ook al een keer ontsnapt
aan een moordaanslag. Dus ik moet het nog zien hoor!” zegt ze.
Het avond
eten, gebracht door de boer, is een eenvoudig éénpansmaaltijd. Gestampte roden
bieten met uien, aardappels en stukjes uitgebakken spek. De dames genieten daar
allemaal heel erg van. Sommige hebben er een beetje buikpijn van gekregen. Als
het donker wordt vleien ze zich allemaal in het hooi en binnen heel korte tijd
liggen de vijf vluchtelingen te snurken als ossen.
Bij het
schaarse licht van de schuurlamp kijken Claire en Janet elkaar aan. Fluisterend
zegt Claire :”Wat een bizar idee om hier te zitten terwijl daar mijn overgrootmoeder
ligt te slapen!”
“Nou,
inderdaad, wat een raar idee hè. Hoe zal het verder gaan? Moeten wij niet weer terug naar de toekomst?“
vraagt Janet zich hardop af.
“Ach, ik zou
morgen wel willen mee beleven. Thuis is er niemand die op ons wacht. Toch?”
stelt Claire voor.
“O, Oké, dan
gaan wij hier ook maar slapen. Wel heel apart, hoor!”
Beiden laten
hun hoofd vallen in het hooi en heel snel overmant de slaap hen ook. Die nacht verloopt
rustig.
De volgende
morgen heel vroeg, schrikt Janet wakker van een gekietel aan haar wang. Ze gaat
snel rechtop zitten en bemerkt dat er een kattenstaart langs haar wang heeft
gestreken. De lapjeskat zit nu naast haar in het hooi zijn gezicht te wassen.
“Hé poes,
wat lief van je om me zo weer wakker te maken.” Janet reikt naar de kat om hem
te aaien, maar dat wil de kat toch niet echt en loopt weer een stukje verder.
Daar gaat ze
op de buik van Claire zitten. Die vliegt van schrik overeind en geeft een gil.
“Sssstt” zegt
Janet. Maar het was al te laat. Alle andere vrouwen schrikken wakker en vliegen
overeind.
“Rustig
maar, het is maar een poes! Niets aan de hand hoor!” fluistert Janet.
“Hebben
jullie een beetje geslapen?” vraagt Claire aan de vluchtelingen.
Ondanks de
nog wat slaperige gezichten kan ze zien dat er enige ontspanning in hun gelaat is
gekomen. “Ach, ik heb in geen weken zo lekker geslapen!” lacht Rachel zacht. De
andere vier vallen haar bij.
De boer brengt
ontbijt; een grote pan warme havermout met zeven lepels. Dat is een leuk,
gezellig en lekker ontbijt. Binnen een kwartier hebben de zeven de pan tot op
de bodem leeg gelepeld. Een paar van de vrouwen willen weer even gaan liggen om
het eten te laten zakken, maar Sara neemt eerst even het woord.
“We kunnen
hier niet langer blijven. Deze lieve boer kan niet voor zeven mensen blijven
zorgen. Hoe gaan we het aanpakken? Wie heeft een idee?”
Omdat Claire
natuurlijk weet, dat de geallieerden in zuid west Duitsland in opmars zijn en
dat de Russen nou niet bepaald een goede reputatie hebben in het door hen
veroverde gebied doet ze een voorstel.
“Ik denk dat
het verstandig zou zijn om nu naar een wat grotere plaats te gaan en daar
vervoer proberen te organiseren in zuidwestelijke richting.”
Gelet op de
vragende gezichten, weet ze dat er wat nadere uitleg nodig is. Die uitleg valt
in goede aarde en er wordt besloten om de boer te vragen of hij ze naar een wat
grotere plaats in de buurt kan brengen. Janet pakt daarop de kaart uit haar
schoudertas en vouwt hem open.
Tot hun
ontsteltenis moeten ze ontdekken, dat waar zij nu zijn wel heel erg ver
verwijderd is van een grote plaats. Neustrelitz is de dichtstbijzijnde plaats
van enige betekenis. En zuidwest Duitsland is wel heel erg ver. Om maar niet te
spreken over Zwitserland. Nee, dan ligt Zweden als neutraal land nog
dichterbij, maar dan moet je de Oostzee over. Kortom, uit de kaart komt niet
direct een idee voort.
Dan horen ze
de twee klappen van de klompen van de boer, en weldra steekt hij zijn hoofd
boven het schot uit. “Gute Morgen!”[1]
zegt hij opgetogen. “Wie geht es Ihnen?” Dan ziet hij de kaart liggen en komt
belangstellend dichterbij. “Ah, diese Karte is ganz neu, was?”[2]
vraagt hij. Janet kan zich nog net
bedwingen om de vertellen dat de kaart uit 2018 komt. Ze leggen de boer uit dat
ze eigenlijk wel verder willen, maar dat ze niet kunnen besluiten, waarheen en
hoe. De boer vertelt dat het niet verstandig is om in zo’n groot gezelschap te
reizen. Twee of drie bij elkaar zal het veiligst zijn, betoogt hij. Hij wil ze
wel naar Neustrelitz brengen, maar dan met twee wagens. Het is wel een heel
eind, zo’n twintig kilometer. Zijn vrouw zal dan de ene paard en wagen
besturen, hij de andere met een kwartier er tussen.
Zo wordt
besloten. Na het middageten vertrekken ze in twee wagens. Ze hebben wat geld
mee gekregen, want in Neustrelitz is ook een station. Je kan niet weten,.
Misschien kunnen ze wel een verbinding maken met de Oostzee.
Eerst rijden
ze in de richting van het dorp Godendorf. Janet en Claire zitten achterop de
laatste wagen, bestuurd door de boerin. “Hé mam, we gaan toch niet mee op reis
met die vrouwen?” vraagt Janet aan Claire.
“Ik weet het
niet! Ik zit echt in dubio, enerzijds wil ik helpen om ze een goed heenkomen te
bezorgen en wil ik weten waar ze terechtkomen, anderzijds kunnen we ook niet
lang wegblijven uit Middelkarspel!”
“Ja, maar
mam, we zitten hier met zijn vijven op deze kar, een veel te grote groep
volgens de boer. We vallen gewoon te veel op. Zeker wij in onze rare kleding!”
reageert Janet.
“Je hebt
gelijk schat!” zegt Claire. “We moeten terug; het is echt onmogelijk om hen
helemaal te volgen! Kom we gaan naar huis!”
Prompt springen
ze van de kar af en zeggen gedag en wensen Lotte, Rachel en hun medepassagiers goede
reis. “Wij gaan nog, even terug hoor! Heel veel succes!”
De kar rijdt
rustig voort en Claire en Janet lopen in tegengestelde richting en zwaaien nog
een paar keer.
Na een paar
minuten horen ze ineens een zwaar brullend geluid. Het komt van boven. Ze kijken
om zich heen; er is nog niets te zien, alleen in de verte de kar waar ze zoëven vanaf gesprongen zijn.
Dan zien ze plotseling, heel laag over de bomen van het bos, een vliegtuig aan
komen. Wat een lawaai en zo laag! Het vliegtuig vliegt over hun hoofd in de
richting van de paard en wagen. Ze kunnen de piloot zien zitten in zijn cockpit. Op de romp een grote rode ster!
“RUSSEN!” schreeuwt
Claire.
Ze heeft het
nog niet gezegd of het vliegtuig opent het vuur op de kar. Een voltreffer, een
ontploffing, een rookpluim, een puinhoop. Alles weg!
Janet en
Claire staan als aan de grond genageld. Claire barst in snikken uit. Janet staat
te staren, totaal verbluft.
“Mam, we
moeten direct hier weg! Kom naast me staan!” Janet pakte haar mobiel, swipet
van boven naar beneden en klikte op “HOME”!
De gele
bubbel in de blauwe wervelwind brengt hen binnen luttele seconden terug in de
kamer van Janet. Verbouwereerd blijven ze minuten lang zwijgend naast elkaar op
die blauwe ribcord bank zitten.
Dan staat
Claire kordaat op: “Kom, we weten nu alles, geen tijd meer, we moeten eten
koken!” zegt ze.
“Mam, we
hebben nogal wat meegemaakt, ga nog even rustig zitten. We hoeven niet te
koken; ik neem wel een boterham. We moeten dit even rustig verwerken hoor!”
Claire draait
zich om en pakt Janet beet en knuffelt haar. “Je hebt gelijk, schat! Een
boterham!” en drukt een kus op haar wang.
Reacties
Een reactie posten