Hoofdstuk 4
De schout en de rakker!
Een hoed met
brede rand en een rijke veer die naar achteren wijst. Aan zijn kleding kun je
zien dat het een belangrijke man is. Met zijn toch kleine postuur komt hij te
midden van de andere twee mannen recht voor het viertal staan. Ze staan nog
steeds gebonden aan de mast. Hij neemt het viertal met belangstelling op.
“Wie zijn
jullie?” wil hij weten.
“Ik ben
Janet Trip, en dit zijn mijn vrienden Lotte, Willemijn en Timo!”
“Wat doen
jullie aan boord van mijn schip?”
“Ach…, we
willen alleen maar even kijken, we hebben zoiets nog nooit van dichtbij
gezien!” antwoordt Janet.
“Waar komen
jullie vandaan?”
“O, uit
Middelkarspel” meldt Janet.
Dan gebaart
de man met hoed aan de anderen dat ze de jongelui moeten losmaken.
“Mee! Naar
mijn kamer!” beveelt hij kort.
En zo
gebeurt het. Even later staan ze voor het grote bureau in die grote kamer met
die kleine ruitjes, waar de meiden al eerder waren.
“Ik ben
kapitein Tromp van de ‘HOLLANDIA’. Het is ten strengste verboden aan boord te
gaan van onze schepen, zonder dat je daar uitdrukkelijke toestemming voor hebt
gekregen. Er staan hoge straffen op. Ik zal jullie bij de schout moeten
brengen, maar niet voordat ik een aantal dingen weet. Bijvoorbeeld, waarom
stink jij zo naar vis? En waarom hebben jullie van de rare schoenen aan?”
“Ik ben in
een haringbuis gevallen!” legt Willemijn uit.
“In
Middelkarspel lopen alle jongeren op zulke schoenen! Heel modern,” beweert
Timo.
“Modern?
Hahaha!” lacht de kapitein. “Het lijken wel zeilschepen zonder masten! Hahaha!”
En nu lachen
de andere twee mannen ook.
Plotseling
is het lachen gestopt en kijken de mannen heel ernstig.
“Nu vooruit,
naar de schout!” De jongelui worden naar buiten geduwd, het trappetje af; de loopplank op. Dan staan ze op de wal.
De kapitein
geeft de twee scheepsmaten de instructie om ze naar de Wilgenburg te brengen,
nadat de vier twee aan twee zijn vastgebonden. Linkerarm aan rechterarm van de
ander en met de benen net zo. Willemijn zit aan Timo vast; Janet loopt met
Lotte. Het lopen vraagt enige oefening, maar al snel gaat het gesmeerd.
Hardlopen
laten ze wel uit hun hoofd. Dat zou onmiddellijk een valpartij veroorzaken.
Rustig lopen ze voor de twee mannen uit. Naar de Wilgenburg is het maar een
klein stukje. Als ze daar aankomen moeten ze buiten even wachten, onder
toezicht van één van de mannen. De ander gaat naar binnen om zich bij de schout
te melden. Al snel komt de scheepsmaat naar buiten, vergezeld door een man! Als
die man het viertal ziet blijft hij verbaasd staan. “Wat? Jullie weer?”
De vier
kijken elkaar geschokt aan. Het was de hoofd-rakker. Nog geen uur geleden heeft
die man hen laten gaan! Nu ziet het er helemaal niet goed uit voor de
tijdreizigers.
De
hoofdrakker trekt een gemene grijns: “Komen jullie maar eens even mee, dan zal
ik jullie wel even naar de schout brengen, hihihi!” grinnikt de grote kerel.
Hij duwt de vier de deur door, een gang in en dan weer een deur door, een kamer
in.
Daar zit een
man, wat ouder al. Hij kijkt op van zijn schrijftafel. Eerst is zijn gezicht vriendelijk, maar als
hij de vier aan elkaar gebonden tieners ziet, zet hij snel een heel serieus
gezicht op.
“Zo,
Gerardsz, wat breng jij hier voor me?” zegt hij op een bozige toon. Toch
bespeurt Janet een twinkeling in de ogen van de schout.
“Op dit
gespuis heb ik vanmorgen al gejaagd. De stad ingeslopen. Niet gestopt toen ze
het bevel kregen. De jongeman is clandestien aan boord gegaan van een schip in
aanbouw. En nu zijn ze gesnapt aan boord van de ‘HOLLANDIA’; het roer los
gegooid, waardoor het schip ging driften. Het schip kon met moeite weer vast
gelegd worden!”
“Zo, zo, dat
zijn kwalijke zaken. Wie zijn jullie en waar komen jullie vandaan?” wil de
schout weten.
De jongelui stellen zichzelf netjes voor.
“Mooi,
Gerardsz, zet ze maar vast! Ik ga met de kapitein praten. Kijken of er nog
schade is gemaakt! Ik ben over een half uur terug!”
De
hoofdrakker, Gerardsz dus, gebaart aan de vier om te draaien en duwt ze voor
zich uit. Dan moeten ze een trap af, de kelder in. Daar bevinden zich
verschillende, door tralies afgesloten cellen, de kerkers! In de ruimte tussen
de kerkers staat een grote tafel met een paar krukken er omheen. Nadat de
touwen van hun armen en benen zijn verwijderd, moeten ze rond de tafel gaan
staan met de handen erop. Dan gaat Gerardsz ze fouilleren. Hij voelt aan alle
kledingstukken of er iets in de zakken zit. Alleen bij Janet vindt hij haar
mobiel in de zak van haar rok. De man kijkt er verbaasd naar.
“Wat is
dit!?” vraagt hij verbaasd.
Janet krijgt
een ingeving: ”Een zwarte spiegel!” zegt ze.
De man kijkt
op het scherm en ziet inderdaad zijn gezicht erin. Dan stopt hij hem in zijn
zak. Dan worden ze in één van de cellen
gestopt en de traliedeur wordt hard achter hen dicht gegooid.
Het is er
klam en koud. Het spaarzame licht komt de cel binnen door spleetjes in de muur.
Lang en smal, nauwelijks als raam te benoemen. Langs de koude muur staan twee
banken, elk aan de muur bevestigd. Twee aan twee gaan zet er op zitten
“Hoe moet
dat nu zonder mobiel?” vraagt Lotte een beetje benauwd. “Hoe komen wij nu in
godsnaam thuis?”
Janet die
naast haar zit, fluistert: “Ik denk dat dat wel goed komt. Als de schout straks
terug is, zal hij ons heus wel weer laten gaan!”
Timo, die
dat heeft gehoord, schudt zijn hoofd.
“Ik denk dat
je wel een beetje te optimistisch bent Janet. Het is zeventiende eeuw hoor!
Toen waren ze niet zo zoetsappig tegen kinderen.!”
Willemijn
slaat haar arm om Timo, probeert hem een beetje op te beuren. “Het komt heus
wel goed hoor! Hoe laat zou het zijn?”
“Ik denk zo
rond een uur of vier!” antwoordt Janet. “We kunnen niets anders doen dan
wachten en er het beste van hopen!”
“Ja, maar als die schout nu niet terug komt,
wat dan? Als hij ons hier nu laat zitten; als hij ons nu eens vergeet?”
“Ach Lotte,
niet zo somber, hoor. De schout zei toch dat hij binnen een half uur terug zou
zijn. Ze vergeten ons heus niet, hoor!”
“Nou Janet,
ik hoop dat je gelijk hebt, maar ik denk dat ze ons tot morgen laten zitten!”
“Dat is wel
erg somber, hoor, Timo!” zegt Willemijn en knuffelt Timo, die dat eigenlijk
helemaal niet wil en duwt haar van zich af.
Terwijl
Janet zich uitstrekt op haar bank zegt ze: “Er zit echt niets anders op; laten
we maar rustig afwachten!”
Willemijn
volgt haar voorbeeld. Timo zit aan het voeteneind van de tot bed omgetoverde
bank waar Willemijn op ligt. Hij zit met zijn hoofd in zijn handen, de
ellebogen op zijn knieën rustend. Hij trekt een chagrijnig gezicht. Lotte kan
geen rust vinden en drentelt een beetje heen en weer door de cel. De tijd
verstrijkt.
Het is een
paar uur later als ze iemand van de trap af horen komen. Ze staan alle vier op
en kijken, vol verwachting, door de getraliede deur. Hoop op vrijlating
ontspringt in vier hoofden.
Tot hun
schrik zien ze Gerardsz met een pot in de ene hand een stapel tinnen borden,
met daarop vier lepels in de andere, op hen af komen.
“Etenstijd!”
zegt hij kortaf en zet de pot en de borden voor de tralies neer. “Eet
smakelijk!” zegt hij en draait zich om en verdwijnt weer.
“Wat heeft
dit te betekenen?”
Deze vraag
is af te lezen van alle vier gezichten. Stomverbaasd staan ze naar de pot en de
borden te staren.
“Janet? Wil
dit zeggen, dat we hier niet alleen blijven eten? Betekent dit dat we hier vannacht moeten
blijven?”
“Ja, weet ik
veel? Het zou kunnen” zegt Janet droogjes, terwijl ze door de tralies naar de
borden reikt. Ze deelt ze uit en pakt een lepel en schept op. Het blijken bonen te zijn, bruine bonen, er
zit zelfs spek in.
“Ik lust
helemaal geen bonen!” zegt Lotte pruilend.
“Er is echt
niet veel anders, hoor!” reageert Willemijn.
Toch schept
Janet een bord op voor Lotte. Timo zit al met smaakt te eten op de rand van een
bank.
“Mmm,
lekker, hoor!” zegt hij met een mond vol.
Als Janet en
Willemijn ook aan hun bord beginnen, staat Lotte met haar bord in haar handen
voor hen.
“Is het echt
lekker?”
“Ja hoor,
probeer toch eens. En het is nu nog lekker warm. Heb je het ooit wel eens
gegeten?” vraagt Janet.
“Nee,
eigenlijk niet!”
“Oké, wat de
boer niet kent...!”
Lotte heeft
toch eigenlijk wel erg trek en de gezichten van de anderen spreken boekdelen.
Zij genieten er duidelijk van. Dus, Lotte vermant zich en neemt een eerste
hapje. Een wat vertrokken gezicht klaart langzaam op; ze neemt nog een hap, nu
een normale.
“Inderdaad
wel goed binnen te houden!” zegt ze dan. Binnen een mum van tijd zijn de borden
leeg.
“Is er nog
wat?” wil Timo weten.
“Ja hoor!
Kom maar met je bord.”
“Ik, ook!”
zegt Lotte dan en ook Willemijn houdt haar bord bij. Even later zijn alle
borden en de pot helemaal leeg.
De vier
hangen voldaan op de banken.
Even later
horen ze weer iemand de trap afkomen. Alle vier staan verwachtingsvol op. Nu
zullen ze toch wel losgelaten worden.
Het is
inderdaad Gerardsz. Hij komt op hen toe en pakt de lege pot en de borden met
lepels op.
“Nou, jullie
hebben je best gedaan! Heeft het gesmaakt?”
“Ja, hoor,
best wel,” zegt Timo. “maar wanneer laat je ons hier uit?”
“Daar gaat
de schout over!” zegt Gerardsz dan kortaf terwijl hij zich omdraait en
wegloopt.
“Mag ik u
iets vragen? “ roept Janet dan. Gerardsz draait zich om.
“Wat?”
“O, mag ik
misschien mijn spiegel terug?”
Gerardsz
draait zich naar Janet en kijkt haar indringend aan.
Je ziet hem
nadenken “Zou het kwaad kunnen? Het is wel een meid! Die willen altijd
spiegeltjes en een beetje tutten!”
Janet loopt
naar de tralies en tovert haar meest vriendelijk glimlach tevoorschijn, in een
poging de man te vermurwen. Janet wenkt hem met haar wijsvinger dichterbij.
“Luister eens, ik wil je wat in je oor fluisteren!” zegt ze.
Gerardsz
komt dichterbij, met zijn wang tegen de tralies. Dan drukt Janet een zoen op
zijn wang. “Dank je wel voor het
heerlijke eten!” fluistert ze in zijn oor.
Gerardsz
smelt en laat een vrolijke lach op zijn verweerde gezicht zien.
“Ik zal eens
even kijken!” zegt hij en loopt de trap op. Even later komt hij terug en geeft
de ‘spiegel’ aan Janet. “Alsjeblieft” zegt hij en gaat er weer vandoor.
“Ho, wacht
even!” roept Lotte. “Tot wanneer moeten we hier blijven?”
“O, de
schout komt morgenochtend terug, hij heeft vandaag geen tijd meer!”
Dit slaat
toch wel een beetje in. Hier de nacht doorbrengen! Echt geen aanlokkelijke
situatie.
“Nou,
welterusten en tot morgen!” roept Gerardsz nog terwijl hij de trap op loopt.
Als hij uit
het zicht is fluistert Janet: “Hij is er mooi ingetrapt! Nu kunnen we naar
huis! We trekken al deze kleren uit en laten die hier, oké?”
Binnen een
minuut zitten de tijdreizigers in hun ondergoed met hun schoenen aan, naast
elkaar op één van de banken. Dan zet Janet haar mobiel aan, tikt op WEC en daar
verschijnt Huib. Voordat hij iets kan zeggen swipet Janet naar beneden en vindt
de ‘HOME’ toets en tikt erop.
Plotseling
bevinden ze zich weer op de blauwe bank onder de gele bubbel en draait de
blauwe spiraal heftig. Nog geen minuut later is het viertal weer veilig in de
kamer van Janet. Het gele en blauwe licht verdwijnt. In de laptop is Huib in
zijn vertrouwde hoekje.
“Hoe was
het?” wil hij weten.
“We zijn net
ontsnapt aan een nacht in een kerker!” zegt Janet met een benauwd gezicht.
Gerardsz
komt de volgende morgen bij de lege cel; alleen kleding vindt hij daar. Hij
heeft er geen verklaring voor en de schout, kwaad, geeft hem een enorme
uitbrander.
Reacties
Een reactie posten