HOOFDSTUK 2
Werven en winkels
Drie Groene
Eikels, zo heet de straat waar het huis aan staat, waarachter ze in de tuin
staan. Brechtje kijkt goedkeurend naar de omgeklede vreemdelingen. Alleen Lotte
loopt er niet echt tijd-conform bij. Haar lange blonde krullen horen niet los
te hangen. Brechtje zet haar op een houten vat en begint het haar te vlechten
in één streng, dan draait ze hem in een rol, achter op haar hoofd. Wit kapje
erover; Klaar!
Janet heeft
ervoor gezorgd, dat ze haar mobiel in een zak in haar rok heeft gestopt, onder
haar witte schort. Dat apparaat mag ze niet kwijt raken. Anders zullen ze voor
altijd in de zeventiende eeuw moeten blijven. De spijkerbroeken worden
opgevouwen en op een plank in de schuur gelegd.
“Zo, ik denk
dat jullie nu niet meer op zullen vallen! Waar willen jullie als eerste eens
gaan kijken.?” informeert Brechtje.
Timo
antwoordt snel: “Ik ben wel erg benieuwd naar de schepen. Tijdens onze
hardloopwedstrijd met de poortwachters zag ik er al heel veel liggen!”
De meiden
kijken hem aan; misnoegde gezichten spreken boekdelen.
“Oké, oké,
wat willen jullie dan?”
“Ik wil wel
even de stad in, winkeltjes kijken en zo!” oppert Willemijn.
Lotte knikt
instemmend.
“Verwacht
daar niet te veel van, het is de zeventiende eeuw hoor!” fluistert Janet.
“Wat bedoel
je met ‘winkeltjes’? wil Brechtje weten.
“Waar je
spulletjes kan kopen; bijvoorbeeld kleding, schoenen, tassen en zo!” verklaart
Willemijn.
“O, een
markt!” zegt Brechtje begrijpend.
“Nee, joh!
Gewoon een gebouw waar je dat soort spullen kan kopen.!” zegt Willemijn.
“We hebben
een kleermaker, een schoenmaker, een leerwerker, bedoel je dat?”
“Ja,
precies!” juicht Willemijn blij.
“Kom maar
mee! Ik zal jullie de weg wijzen!” en Brechtje zet er de pas in.
“Ho
eventjes! zegt Timo, “Ik heb niet zoveel
zin om te winkelen! Kunnen we dan niet splitsen? Jullie naar de winkels en
Jurgen en ik naar de schepen?”
Dat was een
goed idee. Terwijl ze de poort tussen de huizen uitlopen zegt Janet: “We moeten
wel even een tijd afspreken en een plek waar we dan weer samenkomen!”
Als ze op
straat staan, slaat de klok van de kerk tien uur! Janet kijkt op en vindt al
snel de kerk, die blijkt aan het eind van de straat te staan.
“Oké, om
twaalf uur bij die kerk?” stelt ze voor.
“Prima!”
zegt iedereen.
“Wat
gebruiken jullie rare woorden! Wat bedoelen jullie met ‘Oké’ en ‘Prima’?”
Janet
realiseert zich dat het inderdaad veel te moderne woorden voor Brechtje zijn.
“Dat
betekent dat we het begrijpen en het ermee eens zijn!” legt ze uit.
“O, oké!”
imiteert Brechtje.
En dan gaan
ze op pad; de meiden gaan links de jongens rechts. Eigenlijk wel een heel raar
gezicht. zeventiende-eeuwse kleding aan met daaronder 21e -eeuwse
witte sneakers en één paar rode flatjes!
De jongens
lopen achter de kerk om en gaan dan
rechts af. Terwijl ze daar lopen, wil Jurgen van alles van Timo weten.
Zijn
achternaam, hoe oud hij is, wat voor werk hij doet, of hij nog broers en zussen
heeft. Timo legt het allemaal uit, waarbij hij ook vertelt, dat hij nog op
school zit en zijn vriendinnen ook!
“O, dan zijn
jullie ouders zeker heel rijk?” Timo laat die opmerking onbeantwoord en vraagt
wat hij voor werk doet.
“Ik werk
donderdags en vrijdags bij de bakker. Ik breng het brood bij de mensen thuis.
En verder soms in de haven; schepen lossen!”
“Wat leer
jij op school?”
“O, van
alles! Taal, rekenen, Engels en zo!” Timo wil er niet verder over uitwijden.
Jurgen zou het misschien niet kunnen verwerken. Zo’n groot contrast tussen de
werelden! Ze lopen verder; ze steken een straat over, de Breede Straat, en een
ophaalbrug over.
“Dit is de
Lange Brug!” legt Jurgen uit. Links zien
ze een groot vierkant gebouw.
“Kijk, dat
is de Oost-Indische Compagnie Kamer met magazijnen. Daar achter liggen de
scheepswerven!”
Ze lopen om het grote gebouw heen en gaan dan
linksaf de Wierdijk op.
“Mogen we
hier wel komen?” wil Timo weten.
“Eigenlijk
niet, maar mijn vader werkt op de werf!” verklaart Jurgen.
“Hij is
scheepstimmerman; hij werkt daar, bij dat derde schip!”
Timo kijkt
de walkant af van de Ooster Haven. Hij telt wel acht schepen in aanbouw; de één
is verder gevorderd dan de ander. De schepen zijn ook niet allemaal het zelfde.
De afmeting verschillen nogal. “Wat zijn dit voor schepen?”
“Mijn vader
werkt aan een ‘FLUIT’; verder weet ik het niet zo goed. Alleen die op
één na laatste, die hele grote, dat wordt een ‘RETOURSCHIP’. Daarmee
varen ze op de Oost!”
“De
Oost?”
“Ja,
Oost-Indië, Batavia en zo!!”
“O, ja,
natuurlijk! Kunnen we even bij de schepen gaan kijken?”
“Ja, ik hoop
dat mijn vader er is, dan mogen we vast wel even aan boord van de Fluit gaan
kijken!”
De jongens
lopen naar het derde schip. Net als alle andere in aanbouw zijnde vaartuigen
staat de Fluit gewoon op de grond. Het wordt rechtop gehouden door heel veel
stevige balken, die langs de randen van het schip op de grond staan. Hier en
daar staat er een ladder tegen aan. Ze horen allerlei geluiden: zagen,
timmeren, schuren en ook gezang van de werklui.
“Mijn vader
werk aan de ‘SPIEGEL’!”
“O, is hij
glazenier?”
“Nee, ik zei
toch, scheepstimmerman!”
“Ja, maar
spiegel heeft toch met glas te maken?”
Jurgen kijkt
Timo verbaasd aan. Wat een vreemde snoeshaan! “Nee, man hahaha! De Spiegel is
de achterkant van het schip!” lacht Jurgen.
“O, ja ,
natuurlijk!” beaamt Timo, zo nonchalant mogelijk.
Ze beklimmen
een ladder aan de achterkant van het schip, Jurgen voorop. Hij gluurt over de
rand, op zoek naar zijn vader. Juist op dat moment loopt er op het schip een
man voorbij. Hij heeft een bos papieren onder zijn arm.
“O, jee, de
bouwmeester,” fluistert Jurgen terwijl hij snel omlaag duikt.
De
bouwmeester loopt door, kennelijk geconcentreerd op zijn bouwplannen. Hij heeft
de jongens niet eens opgemerkt. Jurgen
gluurt weer over de rand, ziet dat de bouwmeester een trap afgaat, het schip
in.
“Kom, we
kunnen!” fluistert hij naar Timo en ze klimmen aan boord.
Er werken
tientallen mannen, Jurgen probeert zijn vader te vinden. Hij kon toch niet zo
ver weg zijn. Hij ziet hem nergens.
“Ik denk,
dat hij onderdeks aan het werk is, kom mee!” zegt Jurgen. Samen lopen ze een
stukje over het dek en gaan dat een trapje af en komen bij een deur. Daar
achter horen ze allerlei werkgeluiden en gefluit. Er wordt vrolijk gewerkt!
Jurgen doet de deur open en stapt de kamer binnen. Mannen werken aan de
kozijnen en aan de kasten in de kamer.
“Hé! Wat
moet dat hier!” schreeuwt opeens een werkman.
Groot, kaal
en heel zwaar. Hij staat precies achter de deur, die Jurgen net heeft
opengedaan. De grote man slaat de deur hard achter de jongens dicht. Ze zitten
in de kamer gevangen. De man komt dreigend op hen af.
“Nou, wat
moet dat hier? Wie zijn jullie?”
“Ik ben
Jurgen Bierhaalder en dit is Timo!” stamelt Jurgen.
“Timo Wie?”
wil de man weten.
“Timo de
Graaf meneer!” antwoordt Timo wat angstig.
“Ik ben op
zoek naar mijn vader, meneer!” weet Jurgen uit te brengen.
“Die is er
niet, en jij moet toch weten dat je hier helemaal niet mag komen? Ik moet dit aan de bouwmeester melden. Kom
mee!”
De man pakt
beide knapen bij de kraag. Een andere man, mager en klein, doet de deur open.
De grote man duwt de jongens vooruit, de deur uit, het dek op. Verderop staat
de bouwmeester.
“Baas! Ik
heb er twee!” roept de grote man.
“Wat
Corneel? Wat heb je?”
“Twee
verstekelingen, en het schip is nog niet eens af, hahaha!” lacht de grote man,
die kennelijk Corneel heet.
“Ze liepen
pardoes de Kapiteinskamer in. Deze zegt dat hij er één van Bierhaalder is. En
deze heet De Graaf!”
“Waar is die
Hendrik Bierhaalder?” wil de bouwmeester weten.
“O, die is
naar de smidse, hij moet zijn beitels laten slijpen. Het zal wel even duren
voordat hij terug is!” antwoordt Corneel.
“O, nou, dan
sluit je deze twee maar even op in het gevang, onderin het ruim, die is net
afgebouwd! Dan kan Bierhaalder ze meenemen als hij weer terug is!”
De grote
Corneel pakt de jongens weer bij hun kragen en duwt ze verder, gevolgd door dat
kale kleine mannetje. Een tweetal trappen af. Ze dalen af in de diepe buik van
het schip. In het ruim komen ze bij een deurtje met een heel klein raampje met
dikke tralies. Het kale mannetje doet, gemeen lachend, snel het deurtje open.
De twee
knapen worden wild naar binnen geduwd. Achter hen wordt de deur hard dicht
gesmeten. Dan is het donker. Slecht een streep licht door een spleet boven de
deur en door het getraliede raampje. De jongens vinden een houten bank,
vastgemaakt langs de wand. Bij het spaarzame licht vinden ze elkaar en gaan
getweeën op de bank zitten. “Wat nu?...”
“Er zit niet
veel anders op dan wachten op mijn vader!” fluistert Jurgen.
Ze vinden
het toch wel behoorlijk indrukwekkend. De geluiden van het voortdurende gehamer
en gezaag maken ze ongerust.
“Ze zullen
ons toch niet vergeten?”
∞¤¤∞
Brechtje
loopt voorop, gevolgd door de drie vriendinnen. Een beetje vreemd gezicht. Alle
vier gelijk gekleed maar Brechtje op leren muilen, Janet en Lotte op witte
sneakers en Willemijn op rode flatjes. Ze lopen de Drie Groene Eikels uit en
gaan bij het Molenpad rechts af, richting de Oude Haven. Ze komen uit op De
Dijk.
“Wat is
dat?” vraagt Willemijn en ze wijst op een houten gebouw met een groot wiel aan
de zijkanten. Het staat aan de rand van het water.
“O, dat is
een tredmolen met een takel!” verklaart Brechtje.
“Waar wordt
die voor gebruikt?” wil Lotte dan weten.
“Daarmee
takelen ze lading mee uit de schepen!”
“Staan
daarin mannen aan touwen te trekken?”
“Nee, hoor!
Hahaha!” lacht Brechtje. “Er lopen raddraaiers in!”
“Raddraaiers?”
vraagt Lotte verbaasd.
“Ja, ze
noemen ze ook wel kraankinders!”
“Kinderen?
Dat kan toch niet?” zegt Lotte, enigszins verbolgen.
“Ja, als je
rottigheid hebt uitgehaald en je wordt door de schout gepakt, loop je de kans
dat je voor straf in het rad moet lopen. En de kraanmeester heeft een stok!”
legt Brechtje uit. ”Jurgen heeft het ook wel eens een dag moeten doen; hij kwam
gesloopt thuis!” vervolgt ze.
Nu staat de
kraan er werkeloos bij; geen schip om te lossen. Ze lopen verder, beetje schuin
naar rechts, over De Dijk; langs de Oude Haven.
Langs de
kade liggen verschillende zeilschepen, kleine en wat grotere. Aan de overkant
van het water liggen de grootste schepen met twee of drie masten.
Willemijn is
naarstig op zoek naar winkeltjes, maar ze ziet er geen één; verderop alleen wat
pakhuizen met twee of drie verdiepingen, maar een leuk boetiekje is niet te
vinden.
Dan ziet ze
een paar deuren openstaan; er staat van alles voor de deuren uitgestald. Een
uithangboord aan de gevel vermeldt: ‘HENDRIKSZ TAGRIJN’.
“Wat een
rare naam!” zegt ze tegen haar metgezellen.
“Hoezo,
Hendriksz is toch normaal?” vraagt Brechtje.
“Ja, maar
Tagrijn toch niet?”
“O, nee joh!
Hahaha!” lacht Brechtje. “Zo heet hij niet, hij is dat!” legt ze
uit.
“Huh, wat is
dat dan?” vraagt Lotte.
“O, dat is
een handelaar in scheepsspullen! Kijk maar, touwen, katrollen, lampen,
scheepsbellen enzovoort!”
“O, ja! Nou,
toch een winkeltje!”
Op de kade
van de Oude Haven lopen op verschillende plaatsen mannen heen en weer tussen
wal en schip. Ze dragen lading aan de wal. In zakken, balen, kratten en manden.
Op de kade worden die spullen allemaal op wagens gezet.
“Eens even
kijken wat daar allemaal aan wal gebracht wordt,” zegt Janet, terwijl ze naar
één van die schepen toe loopt.
Bij de
loopplank staat een man. Groot, een zwarte hoed op en een leren vest boven zijn
kniebroek. Hij heeft een boek in zijn handen en elke keer als een man hem
passeert vanuit het schip, de wal op, maakt hij een aantekening.
“Goedemorgen
meneer!” zegt Janet tegen de man. Hij kijkt haar verbaasd aan.
“Wat moet
je, vreemdeling?” antwoordt hij nors.
“Vreemdeling?
Hoe zo?” vraagt Janet, ze had zich toch omgekleed.
“Je praat
raar! Waar kom je vandaan en wat moet je hier? Hier is geen plek voor jonge
deernes als jij!”
“O, ik ben
Janet Trip! Ik kom uit Middelkarspel! Ik wil gewoon weten wat er allemaal uit
dat schip komt! Gewoon benieuwd!”
“Ja, gewoon
handel, allemaal uit Portugal. Kurk, wijn, aardewerk, van alles!”
“O en waar
gaat dat nu heen?” dringt Janet aan.
“Weet ik
niet, ik kontroleer alleen maar!” snauwt de man. “En nu weg wezen!”
Gehoorzaam
loopt Janet terug naar de meiden. “Wat een chagrijn!” roept ze nog.
Ze lopen
verder, gaan via de Zuyder Boere Vaert naar de Oude Buys Haven. Daar liggen de
schepen die de haring binnen brengen heeft Brechtje verteld. Daar is het een
drukte van belang. Van een zestal schepen wordt de landing aan wal gebracht.
Mannen met manden vol vis op hun schouder, komen de loopplanken op en zetten de
manden op karren. Een controleur noteert de geloste manden. Willemijn loopt het
water in de mond.
“Ik heb wel
zin in een broodje haring!” zegt ze en loopt parmantig op de controleur af.
“Hallo, kan
ik hier een broodje haring krijgen?” zegt ze.
De man kijkt
verschrikt om. Helemaal uit zijn concentratie, staat hij met grote ogen naar
het meisje te kijken.
“Wâblief?”
komt er uit zijn mond.
“Dat zit
toch in dat schip? Haring?”
“Dat is geen
schip, dit heet een buys!” zegt de man enigszins verontwaardigd. ”Wie ben jij
en wat moet je?”
“Nou, een
broodje haring! Ik heet Willemijn!” antwoordt Willemijn en zet haar liefste
lach op, in een poging de man te vermurwen.
“Nou
Willemijn, dat gaat niet. Daarvoor moet je op de markt zijn. De vismarkt! En
nou weg wezen hier, anders raak ik in de war!”
“Maar, mag
ik dan even in de buis kijken? Ik ben wel heel benieuwd hoe het er van binnen
uitziet!” vraagt Willemijn.
“Ja, hoor ga
de plank maar af. Maar zorg ervoor dat je niemand in de weg loopt!”
Met een blij
gezicht wenkt Willemijn Lotte en Janet. Janet schud ‘neen’, maar Lotte
draaft naar Willemijn en samen lopen de ze loopplank af en stappen aan boord.
Het is een
redelijk grote boot met smalle gangboorden. Ze moeten via de linkerkant
(bakboord) van het bootje lopen, anders blokkeren ze de heen en weer rennende
mannen met de vismanden. Dan staan ze stil langs de rand van het ruim en kijken
naar beneden. Daar onderin werken twee man die de manden met vis op de
schouders van de lopers zetten. De vislucht is heftig! Ze zien allerlei soorten
vis, maar vooral veel haring; tientallen manden vol.
Onder de
indruk van de hoeveelheid, draait Willemijn zich om en wil weer terug lopen.
Daarbij botst ze tegen de nog naar beneden starende Lotte op.
Willemijn
wankelt; probeert haar evenwicht op het smalle gangboord te herstellen: “Oh,
pas op!” en daar gaat Willemijn.
Lotte wil
haar nog vast grijpen, maar tevergeefs. Ze valt in het ruim, in de vis-buis.
Lotte verliest ook haar evenwicht en tuimelt overboord. Daar ligt Willemijn tussen de haring.
Lotte komt
proestend weer boven water en weet weer aan boord te klauteren. Willmijn komt
via een laddertje weer op het gangboord. Daar staan ze dan! De één drijfnat de
ander smerig van de vis.
Willemijn
komt met een licht beteuterd gezicht terug bij de meiden op de wal. “Om haring
te eten moeten we naar de vismarkt!” zegt ze, alsof er niets gebeurd is. “Weet
jij waar die is, Brechtje?”
“Ja hoor!
Willen jullie daar heen? De markt is er alleen vandaag en dan zaterdag weer en
alleen ‘s-morgens!”
“Oké, welke
kant moeten we dan op?” vraagt Janet.
“O, vlak bij
mijn huis, schuin achter de Zuyder Kerk!” antwoordt Brechtje.
“Mooi ! Dan
zijn we natuurlijk precies op tijd om de jongens weer te zien!” vindt Janet.
“Willen
jullie even andere kleren aan? Je bent drijfnat Lotte en jij stinkt Willemijn!”
“Nou nee,
hoor! Het is mooi weer. Het droogt wel.” zegt Lotte stoer.
“Nee, ik
hoef ook niets anders aan; je hebt al genoeg voor ons gedaan! Bovendien op de
vismarkt ruiken ze me toch niet, hahaha!” lacht Willemijn.
Ze gaan weer
op pad. Ze lopen via het Hoornse Veer en de Nieuwe Wester Straat. “Deze straat
komt direct uit op de Visch Merckt!” verklaart Brechtje.
Onderweg
komen ze allerlei zaken tegen. Een schrijnwerker voor meubels, een leerwerker
voor riemen en schoenen, een mandenmaker voor manden en korven, maar geen
winkels zoals Willemijn en Lotte graag willen zien. Dan valt hun oog op iets
dat wel een winkel lijkt. Het blijkt een apotheek te zijn. Later weer één, maar
dat is een bakker. Later ook nog een slager en een drukkerij, maar geen
kledingzaak of een leuke prulletjes winkel.
Licht
teleurgesteld lopen de meiden verder. Brechtje voorop, dan Janet, dan druipende
Lotte, met soppende schoenen en dan Willemijn met haar heerlijke luchtje, op
haar flatjes. Een koddige optocht!
Reacties
Een reactie posten